
Boven Digoel: Een Nederlandse Koloniale Verbanningsoord in West-Papoea
06 January, 2025Share:
Boven Digoel: Een Nederlandse Koloniale Verbanningsoord in West-Papoea

Boven Digoel, een historisch belangrijke locatie in West-Papoea, Indonesië, diende tijdens de Nederlandse koloniale periode als een afgelegen verbanningsoord. Diep in West-Papoea gelegen, gebruikte het Nederlandse koloniale bestuur Boven Digoel om politieke dissidenten en vermeende bedreigingen te isoleren. De Nederlanders richtten haastig het kamp Boven Digoel op om deelnemers aan de opstand van november 1926 vast te zetten, waarbij uiteindelijk ongeveer 1.308 Oost-Indische politieke activisten werden opgesloten.
Vaak omschreven als een “natuurlijke gevangenis”, ligt Boven Digoel, op sommige kaarten ook bekend als Tanah Merah, in het regentschap Merauke van de provincie Zuid-Papoea, op het meest oostelijke puntje van Indonesië. Gouverneur-Generaal De Graeff gaf in 1927 opdracht tot de bouw van het kamp Boven Digoel om deze politieke gevangenen op te sluiten. Dichte jungle en torenhoge bomen omringen de afgelegen locatie Boven Digoel, die alleen per vliegtuig bereikbaar is. De aanwezigheid van malaria-overdragende muggen en de door krokodillen bevolkte, 525 kilometer lange Digoel-rivier droegen verder bij aan de barre omstandigheden in Boven Digoel.
De afgelegen ligging van Boven Digoel maakte het tot een strategisch gunstige plek voor de Nederlanders om vermeende rebellen te verbannen tijdens het tijdperk van Nederlands-Indië. Verschillende prominente figuren van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging ondergingen verbanning in deze afgelegen regio van West-Papoea. Onder hen waren Mohammad Hatta en Sutan Syahrir, die door het Nederlandse koloniale bestuur als bijzonder gevaarlijk werden beschouwd. De autoriteiten verbanden Hatta en Syahrir naar deze geïsoleerde locatie, omringd door dichte bossen.
Het Nederlandse koloniale bestuur beschouwde Hatta en Syahrir als vijanden vanwege hun vermeende ongehoorzaamheid en verzet tegen het koloniale beleid. Naast deze twee prominente figuren ondergingen ook andere activisten verbanning in Boven Digoel, onder wie Mohammad Bondan, Maskun, Burhanuddin, Sukasumitro, Murwoto en Ali Archam, en anderen.
Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië en het uitbreken van de Pacific War verplaatsten de Nederlanders de gevangenen van Boven Digoel naar Australië. Deze overplaatsing kwam voort uit Nederlandse vrees voor gevangenenopstanden. Hoewel sommige delen van het kamp tot medio 1943 actief bleven, dwong de dreigende Japanse bezetting de Nederlanders om het kamp Boven Digoel volledig te sluiten en alle overgebleven bewoners naar Australië over te brengen.
De Nederlanders hoopten dat deze Indonesische bannelingen hun zaak in Australië zouden steunen. De situatie pakte echter averechts uit. De politieke gevangenen beïnvloedden Australische vakbonden om Nederlandse schepen die op het continent aankwamen te boycotten.
Na de geallieerde overwinning op de Japanners in Nederlands-Indië keerden de bannelingen terug naar Indonesië. De geallieerde troepen bezetten vervolgens Nederlands-Indië, waardoor de controle overging van de Nederlanders op de Japanners. Indonesië bleef onder buitenlandse controle tot zijn onafhankelijkheidsverklaring in 1945. Deze geschiedenis maakt Boven Digoel tot een belangrijke plek om de strijd om de Indonesische onafhankelijkheid te begrijpen.